JuniorSenior tegen verbod snoepreclame
21-12-2009 (09:29) - Bureaus
JuniorSenior reageert op de wens van De Consumentenbond waarin men aanstuurt op een verbod op snoepreclames voor kinderen onder de 12 jaar. Zelfregulering vanuit de branche is volgens de bond niet goed genoeg en de Consumentenbond eist een aanscherping van de regels. ‘Het is voor ons klip en klaar dat de Consumentenbond niet voldoende deskundig is op het gebied van kinderen. Zij kunnen dus ook niet weten dat het verbieden van reclame geen effect zal hebben op het (over)gewicht van kinderen’, aldus Fabienne van Dillen.
‘Sinds het bestaan van JuniorSenior propageren wij al de ‘empowerment’ van de kinderen. Regel nummer 1. in communicatie met kinderen is dat kinderen enige ‘controle’ willen hebben. Als je met hen iets wil bereiken dan moeten wij, als volwassenen hen - binnen bepaalde randvoorwaarden - de keuze geven. Op het moment dat je iets gaat verbieden ontstaat er onvrede en willen kinderen het nog liever hebben. Dat heeft dus totaal geen effect. Daarbij hebben wij in Nederland, net zoals in andere Westerse landen, onbewust een besef bij de kinderen gekweekt dat 'gezond niet lekker is'. Het volgende voorbeeld; als een kind zegt: ik lust geen sperzieboontjes, dan zeggen ouders standaard: ‘Maar het is gezond, dus je moet het opeten’. Zo is er bij ieder van ons én bij onze kinderen al van jongs af aan ingestampt dat gezond nou eenmaal moet, en lekker niet gezond is. Een koekje met de tekst ‘met gezonde granen’ is daarom minder aantrekkelijk voor kinderen; het zal wel niet lekker smaken.’
Dillen: ‘In plaats van verboden op te stellen die averechts werken, zou het de overheid sieren (en ook de Consumentenbond) als er zou worden gewerkt aan een cultuurverandering. Een cultuur waarbij gezonde producten als lekker en leuk worden gepresenteerd en waarbij af en toe een koekje of een snoepje best mag. Als je als kind maar lekker buiten kan spelen en bewegen, kan soms een snoepje namelijk helemaal geen kwaad. Mits we de balans maar weten te bewaken en daar ligt een rol voor opvoeders. En niet voor de
overheid.’